De leerlingen op onze school worden regelmatig getoetst. U vraagt zich misschien wel eens af wat het nut is van het afnemen van toetsen en wat er eigenlijk gebeurt met de resultaten ervan. Door middel van dit schrijven over toetsen willen we u laten weten met welk doel we de leerlingen toetsen, welke toetsen we hanteren en wat we vervolgens doen met de resultaten van deze toetsen.

Het doel van toetsen
Het afnemen van toetsen heeft verschillende doelen.
In de eerste plaats worden toetsen gebruikt om te signaleren. We gebruiken daarvoor onder andere de toetsen van het CITO die we bij alle leerlingen afnemen. De resultaten van deze toetsen helpen ons bij het signaleren van eventuele problemen bij een bepaald vakgebied. Zo nemen we bijvoorbeeld in januari en juni bij alle leerlingen van de groepen 3 t/m 8 Cito Rekenen af om zo in kaart te brengen hoe de leerlingen het rekenonderwijs opgepikt hebben.
In de tweede plaats gebruiken we toetsen om te diagnosticeren. Als we bij het afnemen van een toets van het CITO hebben gesignaleerd dat een leerling benedengemiddeld scoorde, kunnen we deze leerling aanvullend toetsen om vast te stellen wat de leerling al beheerst en waar hij of zij nog moeite mee heeft. Als we bijvoorbeeld het niveau van het technisch lezen in kaart willen brengen, gebruiken we in eerste instantie CITO DMT. Als blijkt dat een leerling onvoldoende scoort op deze toets, nemen we vervolgens de AVI - toets af om te zien waar de leerling precies moeite mee heeft. Zo helpen toetsen ons om beter in beeld te brengen waar de leerling precies problemen mee heeft en hulp bij nodig heeft.
In de derde plaats toetsen we onze leerlingen om rapportcijfers te kunnen bepalen. Bij ons op school worden voor dit doel vooral methodegebonden toetsen gebruik. Dit zijn toetsen die bij onze lesmethoden horen en die meestal aan het einde van een hoofdstuk of blok worden afgenomen. De leerkracht kan aan de hand van deze toets niet alleen zien wat de leerling wel of niet beheerst, maar hij of zij kan de toets ook beoordelen met een cijfer en aan de hand van een gemiddelde vervolgens een rapportcijfer bepalen.
Al deze doelen samen zorgen ervoor dat we de leerlingen zo goed mogelijk kunnen volgen in hun ontwikkeling, dat we ons onderwijsaanbod hierop kunnen afstemmen en dat we zo vroeg mogelijk kunnen ingrijpen als er problemen ontstaan.

Welke toetsen hanteren we?
Zoals hierboven genoemd hanteren we voornamelijk methodegebonden toetsen en toetsen van het CITO Leerlingvolgsysteem. Bij vrijwel alle lesmethoden die we gebruiken, horen ook toetsen. Deze worden aan het einde van een blok of hoofdstuk afgenomen. We nemen toetsen af van de rekenmethode Pluspunt, van de taalmethode Taal Actief, van de geschiedenismethode Bij de tijd, van de aardrijkskundemethode Wereld van Verschil, enz. Deze toetsen worden in veel gevallen door de leerkracht beoordeeld met een cijfer.
De toetsen van het CITO Leerlingvolgsysteem zijn methodeonafhankelijk. Dat wil zeggen dat de toetsvragen geen link hebben met een bepaalde methode. Deze toetsen zijn landelijk genormeerd en de resultaten ervan zijn te vergelijken met de prestaties van andere leerlingen in Nederland. We toetsen zo het niveau van rekenen, spelling en technisch en begrijpend lezen. De toetsscores werden voorheen ingedeeld in niveaus van A t/m E en tegenwoordig van I t/m V. Leerlingen met een A- of I-score behoren tot de hoogst scorende leerlingen en leerlingen met een E- of V-score zijn de laagst scorende leerlingen.
In groep 8 wordt in februari de CITO Eindtoets afgenomen om voor het voortgezet onderwijs in beeld te brengen hoe de leerlingen zich op de basisschool ontwikkeld hebben.

Wat wordt er gedaan met de resultaten van alle toetsen?
De resultaten van de methodegebonden toetsen zijn vooral voor de leerkracht van belang. Deze kan na de afname van een toets bekijken welke leerstof de leerlingen beheersen en wat er nog extra geoefend moet worden. Het leerstof aanbod kan aan de hand van deze scores aangepast worden. Ook gebruikt de leerkracht de resultaten om een rapportcijfer vast te stellen.
De scores van de methodeonafhankelijke toetsen worden na een toetsmoment allemaal doorgenomen door de leerkrachten en door de intern begeleider. Bekeken wordt welke leerlingen de leerstof beheersen, welke leerlingen bij bepaalde onderdelen extra hulp en oefening moeten krijgen en welke leerlingen misschien juist extra uitdaging nodig hebben. Deze extra hulp wordt, indien nodig, verwerkt in een handelingsplan dat met de ouders doorgenomen wordt. Enkele voorbeelden van deze extra hulp zijn: extra uitleg van bepaalde spellingsregels, extra oefenen, hulp buiten de groep door de remedial teacher, werken met aangepaste materialen, enz.
Kinderen moeten dan op een aantal achtereenvolgende toetsmomenten voor meerdere vakgebieden een score hebben, die laat zien dat ze een bepaalde voorsprong hebben op hun klasgenoten.
De scores van deze toetsen worden niet alleen gebruikt om naar individuele leerlingen te kijken, maar ook om de kwaliteit van ons onderwijs in de gaten te houden. Als bijvoorbeeld door de hele school achteruitgang van toetsscores van een bepaald vak te zien is, proberen we met elkaar te bekijken waar de oorzaak ligt en hoe we ervoor kunnen zorgen om de scores te verbeteren.

Groep 1 en 2
Ook in de kleuterbouw willen we kinderen zo goed mogelijk volgen in hun ontwikkeling. De ontwikkeling van jonge kinderen verloopt echter vaak nog sprongsgewijs en grillig. Het afnemen van toetsen levert dan niet altijd voldoende informatie op. Naast de CITO toetsen Ordenen en Taal voor Kleuters werken de leerkrachten daarom ook met observatielijsten. Zo gebruiken ze een observatielijst om de voorwaarden voor het leren lezen in kaart te brengen en het observatie-instrument KIJK! om de gehele ontwikkeling te kunnen registreren.
De ontwikkelingslijnen die daarbij geobserveerd en geregistreerd worden zijn de volgende:
1. Zelfbeeld
De ontwikkelingslijn zelfbeeld laat zien hoe de kennis of het beeld dat een kind van zichzelf heeft, zich in groep 1 en 2, stap voor stap ontwikkelt.
Zelfkennis is weet hebben van eigen uiterlijk, eigen capaciteiten, persoonlijkheidskenmerken.
2. Relatie met andere kinderen
Binnen de ontwikkelingslijn relatie met andere kinderen, ligt de nadruk op het samen spelen en werken.
3. Spelontwikkeling
Bij deze ontwikkelingslijn wordt gekeken naar aspecten als: spelkwaliteit, intensiteit, spelmotivatie, enthousiasme, creativiteit en initiatief.
Taakgerichtheid en zelfstandigheid
Binnen deze ontwikkelingslijn gaat het erom dat jonge kinderen gestimuleerd moeten worden om de aandacht te richten en een korte tijd gericht bezig te kunnen zijn met een activiteit. Naar mate de kinderen ouder worden kunnen zij uiteindelijk zelfstandig een (week)taak uitvoeren.
4. Grote motoriek / Kleine motoriek
De ontwikkelingslijn grote motoriek slaat op bewegingen met het hele lichaam, zoals: lopen, springen, kruipen, klimmen, vangen en gooien en het aannemen van lichaamshoudingen.
In de ontwikkelingslijn kleine motoriek verwijst men naar activiteiten met de vingers, handen, armen en ogen zoals die een rol spelen bij: het hanteren van voorwerpen, construeren, tekenen en schrijven.
5. Visuele waarneming
In deze ontwikkelingslijn gaat het om alles wat een kind met zijn ogen waarneemt. Het waarnemen ontwikkelt zich van globaal naar gedetailleerd.
In het begin moet een kind vierkanten en cirkels kunnen sorteren, aan het eind van groep twee wordt gevraagd om de letters te sorteren.
6. Auditieve waarneming
In de ontwikkelingslijn auditieve waarneming moeten kinderen leren luisteren en geluiden, klanken en woorden herkennen, onderscheiden en onthouden.
Activiteiten hierop gericht zijn onder andere voorlezen, leren van opzegversjes, verschil horen tussen korte en lange zinnen, onderscheiden (tellen) van het aantal woorden in een zin, plaatjes zoeken of tekenen die beginnen met een bepaalde klank, rijmen, het aantal lettergrepen van een woord onderscheiden (klappen), zinnen nazeggen etc.
7. Mondelinge taalontwikkeling
Binnen de ontwikkelingslijn van de mondelinge taalontwikkeling wordt in eerste instantie uitgegaan van spontaan taalgebruik en taalbegrip.
Aan de hand van wat een kind spontaan vertelt, wordt een beeld gevormd van de actieve woordenschat, zinsbouw en complexiteit van de zinnen.
8. Ruimtelijke oriëntatie
Binnen de ontwikkelingslijn ruimtelijke oriëntatie neemt het kind in het begin het eigen lichaam als uitgangspunt. Later leert het kind relaties leggen tussen elementen die zich in de ruimte bevinden. Tot slot leert het kind relaties leggen tussen objecten in het platte vlak.
9. Beginnende geletterdheid
Tijdens deze ontwikkelingslijn ontwikkelt zich het klankbewustzijn en krijgen kinderen in de gaten dat er een relatie bestaat tussen gesproken en geschreven taal. Geleidelijk aan worden ze zich bewust van het feit dat woorden opgebouwd zijn uit klanken en dat letters de klanken weergeven.
10. Beginnende gecijferdheid
Binnen deze ontwikkelingslijn ontwikkelen de kinderen het inzicht in cijfers en getallen. Ze leren tellen, ordenen, getalstructuren en erbij- en eraf-
vragen oplossen.
11. Ontwikkeling van het logisch denken
In de ontwikkelingslijn van het logisch denken, leren de kinderen in betekenisvolle situaties. Het gaat dan om begrippen die te maken hebben met maat en meten, ruimte en tijd, hoeveelheden en getallen.
12. Taakgerichtheid en zelfstandigheid
In de ontwikkelingslijn taakgerichtheid en zelfstandigheid lert het kind zijn taak uit te voeren. Heeft het taakbesef en doorzettingsvermogen.